De declinatieHet woord "Declinatie" betekent afwijking en wordt gebruikt in meerdere toepassingen. Bij het berekenen van zonnewijzers worden verschillende symbolen gebruikt die elk een ander type declinatie voorstellen. Vandaar deze korte uiteenzetting. 1. Astronomische betekenis Het woord declinatie, in het Latijn decliná tio = afwijking van de rechte lijn, buiging; < decliná re = afwijken), is één van de coördinaten uit het equatoriale coördinatenstelsel. De declinatie van een hemellichaam is de boogafstand van dat hemellichaam tot de hemelequator, uitgedrukt in graden. Zij wordt positief gerekend ten noorden van de hemelequator en negatief ten zuiden ervan. 2. De declinatie van een hemellichaam De zon, die schijnbaar de ecliptica doorloopt, kan een declinatie hebben van + 23° 26’ tot – 23° 26’. Deze waarde is de hoek tussen het equatorvlak en het eclipticavlak.(ashelling) Het symbool van de declinatie is δ. Bij de meeste berekeningen van zonnewijzers is de declinatie van de zon van primair belang. De declinatie wordt gebruikt bij de berekening van de hyperbolische datumlijnen op de meeste vlakke taferelen. De declinatie is aanwezig in de formules voor het berekenen van azimutale zonnewijzers en hoogtezonnewijzers. De tijdvereffening (het verschil tussen ware zonnetijd en middelbare zonnetijd) is het gevolg van de declinatie van de zon en de excentriciteit van de aardbaan. Indien de maximum declinatie van de zon 90° zou zijn, dan zou het leven op aarde er gans anders uitzien dan nu. Op de polen zouden zich elk jaar enkele maanden tropische toestanden voordoen en 6 maanden later zou de extreme koude alle leven moeilijk maken. Op 21 juni zou de zon onbeweegbaar in het zenit staan en op 21 december onzichtbaar in het Nadir. Op de evenaar zou het 2 x winter en 2 x zomer zijn per jaar. In het hartje van de winter zou de zon zich bevinden op de horizon in het noorden en 6 maanden later op de horizon in het zuiden. Op 21 juni en 21 december zou men tropische toestanden hebben zoals nu het ganse jaar. Deze beschreven toestanden zijn niet uitzonderlijk en hadden zich op de aarde ook kunnen afspelen want de planeet Uranus heeft een ashelling van 98° 54’ ! 3. Declinatie bij een kompas Het magnetische noorden verandert voortdurend van plaats en is gesitueerd tussen Canada en Groenland. Het verschil tussen het geografische noorden (dus dat van de aardbol) en het magnetische noorden (dat wat het kompas aanwijst) noemen we declinatie. Goede kompassen geven de mogelijkheid om de declinatie op te heffen door de gradenring aan te passen aan de grootte van de declinatie. Hierbij moet dan rekening gehouden worden dat een westelijke declinatie vaak wordt weergegeven met een negatieve waarde, terwijl een oostelijke declinatie vaak met een positieve waarde wordt weergegeven. Bij het opmeten van een muur met een kompas, om de uurlijnen van een verticale zonnewijzer te berekenen, moet rekening gehouden worden met de declinatie. Het verticale vlak door de staaf van de stijl van een verticale zonnewijzer wijst immers steeds naar het geografische noorden. 4. Muurdeclinatie Bij het ontwerp van een verticale zonnewijzer heeft men de afwijking nodig van het tafereel ten opzichte van een verticaal oost-westvlak. Deze afwijking noemen we muurdeclinatie of gnomonische declinatie van het tafereel van een zonnewijzer. De muurdeclinatie heeft het symbool D en is het azimut van een loodlijn op de muur. De waarde is 0° tot 180° in de westelijke richting en 0° tot –180° in oostelijke richting. De muurdeclinatie van een zuidwijzer is 0°; een oostwijzer –90° en een westwijzer +90°. Hoe meer de muurdeclinatie afwijkt van 0°, hoe minder uurlijnen er op de zonnewijzer mogelijk zijn. De zuidwijzer heeft steeds uurlijnen van 6h tot 18h. Wanneer de muur meer naar het oosten begint af te wijken verschijnen vroegere uurlijnen en verdwijnen de latere uurlijnen. Wanneer de muur meer naar het westen begint af te wijken verschijnen latere uurlijnen en verdwijnen vroegere uurlijnen. P. Oyen |